-
1 prat gaan op
-
2 prat gaan op
v. preen oneself on -
3 prat gaan op zijn geboorte
prat gaan op zijn geboorte -
4 prat gaan op zijn geboorte
prat gaan op zijn geboortebe proud of one's birth; 〈 opscheppen〉 boast/brag about one's birthVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > prat gaan op zijn geboorte
-
5 prat
♦voorbeelden:prat zijn op zijn geld • se prévaloir de son argent -
6 prat
-
7 enorgueillir
-
8 piquer
piquer [piekee]1 plotseling dalen ⇒ plotseling vallen, duiken2 wegstuiven ⇒ recht afgaan (op), aanrijden (op), afvliegen (op)♦voorbeelden:piquer du nez • voorovertuimelenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 een injectie, prik geven ⇒ inenten3 prikkelen ⇒ prikken, irriteren, bijten5 aantasten ⇒ vlekken maken op, bespikkelen6 prikkelen ⇒ opwekken, gaande maken♦voorbeelden:2 faire piquer son chat • zijn kat een spuitje laten geven, laten afmaken3 ça me pique • dat steekt me, dat hindert mevent qui pique • snijdende windpiquer à la machine • op de machine stikken6 piquer qn. au vif • iemand diep krenken, beledigenpiquer un galop, un cent mètres • het op een drafje zetten, een sprintje trekkenpiquer un petit somme • een tukje doen¶ piquer une tête • duiken, een duik nemenpiquer des deux (éperons) • zijn paard de sporen geven3 plekjes gaan vertonen ⇒ vlekken krijgen, schimmelplekken gaan vertonen♦voorbeelden:2 il se pique • hij is verslaafd, hij spuitv1) plotseling vallen, duiken3) steken, prikken5) bijten, prikkelen7) bespikkelen8) opwekken10) jatten -
9 one
adj. een--------n. een--------pron. iemandone1[ wun] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:these come only in ones • deze worden alleen in verpakkingen van één/per stuk verkocht————————one21 〈als vervanging voor eerder genoemd woord; meestal onvertaald〉 (er) een ⇒ 〈 benaming voor〉 (er) eentje 〈 grap, verhaal, drankje, snuiter enz.〉♦voorbeelden:like one dead • als een dodelet's have (a quick) one • laten we er (gauw) eentje gaan drinkenthe one that I like best • degene die ik het leukst vindI'll go him one better • ik zal hem een slag voor zijn/overtroevennever a one • geen enkelehe was one up on me • hij was me net de baasthe one about the generous Scot • die mop over de vrijgevige Schothe's a one for music • hij is een muziekliefhebberthis one's on me • ik trakteer!this one • deze hier2 〈 Brits-Engels〉 one must never pride oneself on one's achievements, 〈 Amerikaans-Engels〉one must never pride himself on his achievements • men mag nooit prat gaan op zijn prestatiesII 〈telwoord; als voornaamwoord〉1 één♦voorbeelden:1 become one • één worden, samenvallen/smeltenone after another • een voor een, de een na de andereone or two • één of twee, een paarhe and I are at one (with one another) • hij en ik zijn het (roerend) eens (met elkaar)one by one • een voor een, de een na de anderone of the members • een van de ledenone to one • één op/tegen éénone to one match • één op één/puntsgewijze overeenkomstas one • als één man¶ one and all • iedereen, jan en allemanI was one too many for him • ik was hem te sterk/te slim af〈 informeel〉 like one o'clock • als een gek, energiekI, for one, will refuse • ik zal in ieder geval weigeren(all) in one • (allemaal) tegelijkertijd/gecombineerd〈 informeel〉 done it in one! • in één keer!, de eerste keer goed!→ one another one another/————————one31 een zeker(e) ⇒ één of ander(e), ene♦voorbeelden:we'll meet again one day • we zullen elkaar ooit weer ontmoetenone Mr. Smith called for you • een zekere Mr. Smith heeft jou gebeldII 〈telwoord; als determinator〉1 één ⇒ enig; 〈 figuurlijk〉 de/hetzelfde; 〈 als versterker, Amerikaans-Engels; informeel〉 enig, hartstikke♦voorbeelden:from one chore to another • van het ene klusje naar het anderethey are all one colour • ze hebben allemaal dezelfde kleurone day out of six • één op de zes dagen, om de zes dagenthey cried out with one voice • ze riepen als uit één mondmy one and only friend • mijn enige echte vriendthe one and only truth • de alleenzaligmakende waarheidone and the same thing • één en dezelfde zaak, precies hetzelfdeneither one thing nor the other • vlees noch vis, halfslachtig -
10 гордиться
vgener. bogen (op-÷åì-ô.), een hoge borst opzetten, prat gaan op (iets), prat zijn op (iets), roekoeen dragen (op-÷åì-ô.), trots zijn op (чем-либо), zich verhovaardigen (op-÷åì-ô.) -
11 кичиться
vgener. geuren (met-÷åì-ô-), pochen (op-÷åì-ô.), prat gaan op (iets) (чем-л.), prat zijn op (iets) (чем-л.), pronken (met-чем-либо) -
12 glory in
-
13 гордиться
vgener. bogen (op-÷åì-ô.), een hoge borst opzetten, prat gaan op (iets), prat zijn op (iets), roekoeen dragen (op-÷åì-ô.), trots zijn op (чем-либо), zich verhovaardigen (op-÷åì-ô.) -
14 кичиться
vgener. geuren (met-÷åì-ô-), pochen (op-÷åì-ô.), prat gaan op (iets) (чем-л.), prat zijn op (iets) (чем-л.), pronken (met-чем-либо) -
15 pique oneself (up)on something
pique oneself (up)on something -
16 pique
n. gepikeerdheid; wrevel; kwetsen; irriteren--------n. pik; wrok--------v. krenken; prikkelen; gaande maken (nieuwsgierigheid aanwakkeren)pique1[ pie:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————pique2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
17 pride on
-
18 mérite
mérite [meeriet]〈m.〉♦voorbeelden:se faire un mérite de • prat gaan oppas sans mérite • niet onverdienstelijkm1) verdienste3) nut, voordeel -
19 vanter
vanter [vãtee]1 roemen ⇒ (aan)prijzen, ophemelen1 zich beroemen (op) ⇒ opscheppen (over), prat gaan (op)♦voorbeelden:sans me vanter • al zeg ik het zelfil n'y a pas de quoi se vanter • dat is niet iets om trots op te zijnv( se vanter (de)) opscheppen (over) -
20 prévaloir
prévaloir [preevaalwaar]1 de overhand hebben (op) ⇒ zegevieren (over), doorslaggevend zijn♦voorbeelden:
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Stolz — sein auf (über) etwas: voll berechtigter Freude und Genugtuung über etwas gut Gelungenes, Anerkennenswertes sein, ein gesteigertes Selbstgefühl dadurch besitzen.{{ppd}} Stolz sein auf jemanden: seine Hoffnungen und Erwartungen durch jemanden,… … Das Wörterbuch der Idiome
stolz — sein auf (über) etwas: voll berechtigter Freude und Genugtuung über etwas gut Gelungenes, Anerkennenswertes sein, ein gesteigertes Selbstgefühl dadurch besitzen.{{ppd}} Stolz sein auf jemanden: seine Hoffnungen und Erwartungen durch jemanden,… … Das Wörterbuch der Idiome